Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5047

Datum uitspraak1999-10-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersAWB 99/1791 VV
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT sector bestuursrecht nr. AWB 99/1791 VV Uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen: Stichting Woon- en Leefklimaat Park Boswijk, gevestigd te Doorn, en anderen, verzoekers, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doorn, verweerder. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij besluit van 30 augustus 1999 heeft verweerder geweigerd om te voldoen aan het verzoek van verzoekers de bouwwerkzaamheden op het perceel Driebergsestraatweg 63 stil te leggen. Bij brief van 8 september 1999 is namens verzoekers tegen dit besluit bezwaar aangetekend bij verweerder. Bij brief van dezelfde datum is namens verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij de president van de rechtbank. Het verzoek is op 28 september 1999 ter zitting behandeld, waar namens verzoekers zijn verschenen F. Turksma en C. Strack van Schijndel, bestuursleden van de Stichting, bijgestaan door mr M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M.A.M. Hooijman en H. Ligtermoet, ambtenaren van de gemeente Doorn. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Aangezien tijdig bezwaar is ingesteld tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten. 2.4 De bouwwerkzaamheden vinden plaats in het kader van de vestiging van een asielzoekerscentrum (AZC) op het perceel Driebergsestraatweg 63. Op dit terrein bevinden zich op dit moment twee gebouwen, te weten een villa en het voormalig opleidingsinstituut- c.q. logiesgebouw van de FNV. Verweerder is voornemens met toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de plaatsing van vier woonunits en een portiersgebouw, alsmede infrastructurele werkzaamheden ten behoeve van het AZC toe te staan voor een periode van maximaal vijf jaar. Bij de villa is een nieuw cilinderslot aangebracht, voorts is het plan aldaar schilderwerkzaamheden te verrichten en een nieuwe vloerbedekking te leggen. In het logiesgebouw worden onder andere enkele keukentjes en sanitaire voorzieningen gemaakt. Hiervoor zijn onder meer enkele scheidingswanden opgericht, is er tegelwerk uitgevoerd en zijn radiatoren verplaatst. Voorts zijn er extra gaten in de betonnen vloeren geboord ten behoeve van het maken van af- en aanvoeren. 2.5 Ingevolge artikel 40 Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Artikel 43 Woningwet bepaalt dat in afwijking van artikel 40 voor een aantal bouwkundige werkzaamheden geen vergunning is vereist. In artikel 43, eerste lid, worden onder meer genoemd: b. werkzaamheden behorende tot het gewone onderhoud; en e. het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk, met dien verstande dat die veranderingen geen betrekking hebben op de draagconstructie van het bouwwerk, geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd. 2.6 De villa is een gemeentelijk monument, hetgeen tot gevolg heeft dat op grond van artikel 43, tweede lid, van de Woningwet alleen werkzaamheden behorend tot het gewone onderhoud geen vergunning behoeven. De verandering van het cilinderslot, alsmede de voorgenomen schilderwerkzaamheden en het leggen van nieuwe vloerbedekking kunnen worden gerekend tot bedoelde onderhoudswerkzaamheden. 2.7 De werkzaamheden ten aanzien van het logiesgebouw vallen volgens verweerder onder de werkzaamheden genoemd in artikel 43, eerste lid, onder b en e, en kunnen dan ook zonder bouwvergunning worden uitgevoerd. Verzoekers bestrijden dit, aangezien naar hun mening de werkzaamheden zeker niet vallen onder het normale onderhoud en wel degelijk van ingrijpende aard zijn. 2.8 Partijen zijn voorts verdeeld over de vraag of er in casu sprake is van handhaving van het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik. Geoordeeld wordt dat de werkzaamheden in en aan het logiesgebouw voor een niet onaanzienlijk deel verder strekken dan gewoon onderhoud, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder b, van de Woningwet. 2.10 De term "van niet-ingrijpende aard" in artikel 43, eerste lid, onder e, moet zowel in bouwkundige als in stedenbouwkundige zin worden opgevat. Het zinsdeel dat aanvangt met de woorden "met dien verstande" maakt dit niet anders. Dit brengt slechts beperkingen aan met betrekking tot de daarvoor bedoelde veranderingen. Weliswaar is het noodzakelijk dat in ieder geval aan genoemde beperkingen is voldaan om de betreffende verandering als een vrije bouwactiviteit te kunnen bestempelen, doch het enkele voldoen aan die beperkingen brengt nog niet met zich mee dat van een zodanige verandering sprake is (zie ABRS 15 december 1994, Bouwrecht 1995, blz.218). 2.11 Betwijfeld wordt of de aan te brengen veranderingen in het pand in bouwkundig opzicht van niet-ingrijpende aard zijn. Wat daar ook van zij, vast staat dat de bouwactiviteiten ertoe strekken het pand geschikt te maken voor de vestiging van een asielzoekerscentrum. In vergelijking tot het huidige gebruik waarop de bouwkundige inrichting van het pand ook is afgestemd, zal sprake zijn van een beduidend gewijzigd effect op de omgeving, zowel in planologisch als in feitelijk opzicht. Tegen deze achtergrond vallen de bouwwerkzaamheden niet aan te merken als veranderingen van niet-ingrijpende aard in de zin van artikel 43, eerste lid, onder e, van de Woningwet. In het geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied, derde herziening" is aan het betreffende perceel de bestemming "Bijzondere doeleinden II" toegekend. Volgens artikel 4 van de voorschriften van dit plan mogen deze gronden worden gebruikt ten behoeve van instellingen met behoud van de aldaar voorkomende natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuurhistorische waarden. Onder "instelling" wordt verstaan een vereniging, stichting of dergelijke van religieuze, sociale, culturele of medische aard dan wel een vereniging, stichting of dergelijke op het gebied van vormingswerk of van het onderwijs. Volgens verweerder valt een asielzoekerscentrum binnen deze omschrijving, aangezien het COA een instelling is die de opvang van asielzoekers verzorgt, hetgeen kan worden beschouwd als een daad van sociale bewogenheid ten aanzien van de omstandigheden waarin de betrokkenen verkeren. Verzoekers hebben dit standpunt van verweerder echter overtuigend bestreden. De COA is een bij de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers ingestelde rechtspersoon die bij dezelfde wet is belast met de opvang van asielzoekers en met andere, door "Onze Minister" op te dragen, taken die met deze opvang samenhangen. Het COA voert derhalve een overheidstaak uit, waaronder het plaatsen van asielzoekers in opvangcentra, en valt als zodanig niet aan te merken als een vereniging, stichting of dergelijke van sociale aard als bedoeld in artikel 4 van de bestemmingsplanvoorschriften. De huisvesting van asielzoekers, waarbij dag en nacht wordt geleefd in en om het opvangcentrum, kan dan ook niet worden aangemerkt als handhaving van het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik, waarbij in het kader van conferenties en cursussen één of enkele overnachtingen plaatsvinden. Geoordeeld wordt dat voor de gewraakte bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is, doch dat deze op basis van het huidige bestemmingsplan niet kan worden verleend. Van concreet zicht op daadwerkelijke legalisering is daarom geen sprake. Het gaat te ver om vooruit te lopen op mogelijke plannen van verweerder om door een herziening van het bestemmingsplan en eventuele anticipatie daarop de (ver)bouw te realiseren. Verweerder zal zelf eerst in dat kader de in geding zijnde belangen, waaronder die van verzoekers, moeten afwegen. Deze belangenafweging zal minder tot haar recht komen als het gebouw reeds zonder de daarvoor benodigde vrijstelling(en) en vergunning(en) volledig is geschikt gemaakt voor het door verweerder beoogde doel. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden toegewezen, in die zin dat verweerder wordt opgedragen verdere bouwkundige activiteiten aan en in het pand te doen staken. 2.17 Indien verweerder mocht besluiten alsnog (vrijstelling en) vergunning te verlenen en hij van oordeel is dat deze de toets bij de rechter kan doorstaan, staat het hem uiteraard vrij met toepassing van artikel 8:87 van de Awb opheffing van de voorlopige voorziening te verzoeken. 2.18 Gegeven het vorenoverwogene zijn termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op f.1420,-- aan verleende rechtsbijstand en f.28,-- aan reiskosten. 2.19 Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De president: schorst het bestreden besluit van verweerder van 30 augustus 1999, nummer 99291; treft de voorlopige voorziening dat burgemeester en wethouders van Doorn met onmiddellijke ingang verdere bouwkundige activiteiten aan en in het pand Driebergsestraatweg 63 (het voormalige opleidings- en logiesgebouw) te Doorn doen staken met gebruikmaking van daartoe geëigende middelen; veroordeelt verweerder in de kosten van verzoekers in het geding ten bedrage van f.1448,--; bepaalt dat het door verzoekers betaalde griffierecht ad f.450,-- wordt vergoed; wijst de gemeente Doorn aan als de rechtspersoon die de onder 3.3 en 3.4 genoemde bedragen dient te vergoeden. Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 1999 door mr D.A.C. Slump, fungerend president. De griffier: De president: C.H. Norde mr D.A.C. Slump Afschrift verzonden aan partijen op: